Wintervissen Eyeopener – Boudewijn Margadant

Boudewijn ‘Boustails’ Margadant gaat in op de winterse karpervisserij. Iets waar hij jaren geleden een aantal interessante inzichten in kreeg. Lees en leer mee!
Hoe het zo kwam
Wintervissen was iets wat ik vroeger nauwelijks deed omdat ik deze periode gebruikte om mijn sociale contacten weer wat op te halen. Ik kroop uit mijn grot zeg maar… Toch inspireerden de foto’s van mooi gekleurde winterkarpers me genoeg om zelf ook een serieuze poging te wagen. Ik haalde zoveel mogelijk info uit boeken en magazines om goed beslagen ten ijs te komen. Met de theorie van de diverse auteurs in mijn achterhoofd, toog ik naar het water en leerde er na veel proberen en op mijn bek gaan enkele winterstekken kennen. Het was echter het Takkenwater dat 15 jaar geleden mijn ogen deed openen…
We gaan 15 jaar terug in de tijd. Het is december en koud. Wolkjes verlaten mijn mond als ik nahijgend van de wandeling de omgeving in me opneem. Het eerste, vroege daglicht schijnt tussen de kale takken door. Een lichte mist hangt tot een paar meter boven de grond tussen de bomen. Een dun vliesje ijs bedekt een deel van het water en daar waar de zon tot op de grond doordingt glinstert de rijp. Zo’n moment waarop je beseft waarom je zo van het vissen kan genieten.
Het plan is om onder een rij bomen te voeren waar vroeg in de morgen de zon al op staat, uiteraard met de achterliggende gedachte dat de karpers daar rust hebben, zich veilig voelen en zich graag in de verwarmende zonnestralen zullen ophouden. Precies zoals in de gelezen artikelen werd gepredikt. Ik zal meerdere kleine plekjes maken om er zodoende hopelijk achter te komen waar de vissen zich ophouden. Onder de bomen is het water anderhalve meter diep. Twee meter uit de kant loopt, evenwijdig aan de kant, een richel waar het plots afloopt naar ongeveer twee meter. Op de plekken waar de zon tussen de takken door op het water valt, kan ik tot op de bodem kijken. Die is bedekt met een laag afstervend blad in allerhande kleuren. Ondanks dat bladeren op de bodem volgens de auteurs geen goede voorwaarde scheppen voor een winterstek, winnen de andere plussen en voer ik wat. Om de twintig meter zakt een handje maïs, gemengd met doperwten uit blik en mini- pellets naar de bodem. Op de haak zal een Tom Poes kattenbrokje uit blik, of gewoon een doperwt en maïskorrel komen te zitten.
Omdat je hier tegen een verrassing kunt aanlopen en rekening moet houden met de vele takken, heb ik 25/00 opgespoeld. Dat zou met de heersende watertemperaturen toereikend moeten zijn om elke vis binnen te halen. Een kleine schuifdobber en een enkel loodje waarop deze net zinkt doen de rest.
Ik zit op de tweede stek achter een boomstam en speur het water af. In mijn ooghoeken zie ik in wat zonnestralen twee karpers, vlak boven de bodem, evenwijdig op een meter uit de oever zwemmen. Twee spiegels, eentje van een pond of zeventien, de ander iets kleiner. Langzaam schuiven ze in de lichtstralen voor me. Elke beweging van de vissen kan ik volgen. Zonder snelheid te minderen zwemmen ze over het voer heen en vervolgen hun weg. Om 15.30 uur vertrek ik naar huis zonder een teken van leven te hebben gehad. Zouden de meeste vissen zich soms in een ander deel van het water ophouden? En waarom gingen de twee die ik zag niet eten?
De volgende morgen vroeg ben ik terug. Nu eerder dan de vorige keer en het is nog donker. Misschien dat ze vroeger azen? Het gras kraakt zachtjes onder mijn voeten als ik naar de struiken loop. Behoedzaam voer ik op de zelfde plekken als eerder. Het voer van de vorige sessie is verdwenen. Weer laat ik mijn pennetje op alle plekken zakken, maar vier uur later druip ik, zonder ook maar een minuscuul tikje of teken van karper gezien te hebben, af, een illusie armer. Ik besluit het nog één keer te proberen, maar een week later is het rendement even zo bedroevend.
Er moet iets veranderen, zoveel is duidelijk. Het eerste zal de lijn zijn. Die valt me te veel op als de zon er op schijnt, licht als het ware op. Een ander soort en bovendien ook iets dunnere lijn, is de eerste aanpassing die ik zal doorvoeren. Verder kies ik voor ander voer. Het feit dat de twee karpers zonder enige waarneembare reactie over mijn voer zwommen, zint me niet. Ik kom toch weer uit op Tom Poes uit blik en geweekt witbrood. Tevens besluit ik, bij gebrek aan visactiviteit, mijn jachtgebied een goede honderd meter te verleggen. Daar bevindt zich ook een brug die er aanlokkelijk uitziet en bovendien een groot deel van de dag in de zon ligt, als die schijnt.
Ik heb de voorgenomen aanpassingen doorgevoerd en het is wederom nog donker als ik aankom. Het heeft weer licht gevroren en delen van het water liggen nu dicht. Gedurende de laatste sessie had ik al besloten om vier plekjes bij het bruggetje te maken, twee aan elke kant, net er onder. Andere winterstekken bij bruggen hadden me maar al te vaak duidelijk gemaakt dat bepaalde peilers favoriet zijn. Overal is het ongeveer anderhalve meter diep. Ik draai een blik Tom Poes open en voer zo’n tien brokjes op elke plek. Ik doordrenk de sneetjes witbrood met water en knijp er vervolgens het meeste weer uit. Het goedje moet net zinken, maar ook nog luchtig genoeg zijn om bij de minste waterverplaatsing te bewegen. Op elke plek komt een handje geweekt brood bij de kattenbrokjes te liggen. Op dezelfde wijze voer ik op nog vier plekken onder overhangende struiken.
Ondertussen is het licht geworden en komt de omgeving tot leven. Ik ben hoopvol gestemd. Een nieuwe start met, naar mijn mening, de juiste aanpassingen. De zon bereikt hier door de bomen nog net niet het water, maar lang zal dat niet meer duren. Het is onbehaaglijk koud en vochtig. Ik laat het pennetje, met aan de haak een broodvlok, op het eerste plekje zakken.
Bijna anderhalf uur later ben ik voor de derde keer terug bij het bruggetje. Ondanks dat ik nog geen tikje heb gehad vermaak ik me prima. Ik knijp lichtjes weer wat brood op de haak en laat de montage naast de pijler zakken. De vlok dwarrelt onder dwang van het enige loodje langzaam naar beneden. Als de pen zich heeft gezet steekt alleen de bovenste centimeter van de antenne nog boven water uit. Het water ligt er als een spiegel bij en de zon verwamt nu mijn gezicht. Het wordt zowaar aangenaam! Gedurende vijftien minuten gebeurt er niets en ik wil eigenlijk ophalen als plots de antenne iets omhoog komt. Ik reageer en mijn hengel schiet krom. Kan het mooier? Het pleit is snel beslecht. Een mooie volschubspiegel. Yes! Als er één zit, dan zitten er meer!
Ook de tweede brugplek ligt aan de zonkant. Hier duurt het niet langer dan tien minuten voor er beweging in mijn pennetje komt. Twee kleine tikjes naar beneden worden gevolgd door weer een weifelende opsteker. Een keiharde run van de brug af volgt. Het is het enige wapenfeit en ik loods de vis zonder al teveel verdere tegenstand mijn schepnet in. Hier blijft het bij, maar ik heb ze gevonden!
De volgende dag 11 uur zelfde laken en pak. De zon schijnt net een half uurtje onder het bruggetje als mijn pen voor het eerst die dag schuin wegloopt. Het resultaat is een mooie schub. Ook de tweede brugplek levert weer een vis op. Aan de schaduwkant blijft het stil. Toch de invloed van de zon dus! Maar waarom vang ik dan op de zonnige plekken onder de overhangende takken niets? Zijn het toch de bladeren die daar op de bodem liggen? Hebben de auteurs dan toch gelijk? Ze schrijven natuurlijk niet voor niets voor de magazines… Of liggen er gewoon geen karpers?
De week erop ben ik weer terug. Ik arriveer weer in het donker. De schaduwrijke plekken laat ik links liggen en maak daarvoor in de plaats drie nieuwe zon-stekken, waarvan twee bij een ander bruggetje en eentje op een zonnige plek zonder afstervend blad.
Zoals eigenlijk al verwacht, gebeurt er de eerste twee keer dat ik de voerplekjes afvis niets. De zon bereikt eindelijk de brug en zoals verwacht begint daarmee niet lang daarna de actie. Ook de nieuwe plekken leveren vis op. Aan het einde van de ochtend heb ik zes aanbeten kunnen verzilveren. Ik vis nog vier sessies door en vang er zeven vissen bij. Precies de twee dagen dat het bewolkt is vang ik slechts één vis. Daarna vriest het water dicht en zoek ik mijn heil ergens anders.
Het jaar erna keerde ik terug. De omstandigheden waren nagenoeg gelijk, dus het zou even wat vissen vangen worden. Ik kwam van een koude kermis thuis. Het resultaat: nul! Zes keer vissen leverde niets op. Ook niet nadat ik mijn visgronden naar twee andere in de zon gelegen gebieden had verlegd. Even, of om eerlijk te zijn, gedurende tien maanden, was ik in de veronderstelling hét gevonden te hebben, maar in plaats daarvan waren alle pijlers van mijn wintervisserij ingestort. Gelukkig is het niet zo simpel, dat vissen.
Er zat niets ander op dan opnieuw stekken te gaan zoeken, maar dan wel op een leuke, snellere manier dan ik tot dan toe had gedaan. Snel vissend grote stukken water onderzoeken en daarvoor was een andere, door mij beoefende, visserij, geschikt: vissen met kunstaas op snoek! En ik ontdekte.. en leerde.. en zag de ene gepredikte theorie na de andere in de prullenbak verdwijnen…
Trek een vette!
Boudewijn Margadant
http://boustails.blogspot.nl/
http://www.youtube.com/user/boustails