Gekronkel – Eenzame Schub

De natuur baadt zich in de warmte van de laatste zonnestralen. Langzaam wint de avond het van de dag. De warmte blijft lang hangen.

Vanuit een boom kun je tot op de bodem kijken. Een dun laagje wier met her en der een kaal plekje strekt zich zover je kunt kijken uit. Een groepje baarzen komt in beeld. Schrikachtig vervolgen ze hun weg naar dieper water om daar waarschijnlijk langs het talud te fourageren. Het nerveuze gedrag van een grote libelle trekt mijn aandacht. Even hangt ze boven het moeras stil, om plotseling te versnellen en weg te schieten. Hun prachtige kleuren en sierlijk vertoon verhullen hun ware aard. Het zijn rovers pur sang die zelfs niet schromen om visbroed uit het water te pikken.

Wat is het heerlijk om zonder enige verplichting zo aan het water te vertoeven en mee te gaan in het trage ritme. Tien meter van me vandaan, tussen riet en struikgewas, zindert de lucht. Even blijf ik er gebiologeerd naar kijken om daarna, leunend tegen een wilg, mijn aandacht weer op het onderwaterleven te richten.

Dromend word ik me gewaar van mijn plek in het geheel; staand onder het loof van een oude berk, aan de oever van een bosven, in een natuurgebied aan de voet van de heuvelrug, in het midden van Nederland. Kijk je op de kaart naar het gebied ten oosten van Utrecht tot aan Wageningen, dan zie je veel groen en weinig blauw. Niet dat dat zo vreemd is. Het hele landschap is sterk boven het maaiveld uitgetild, waarbij er zo tussen Amerongen en Wageningen serieuze hellingen te vinden zijn. Toch liggen er her en der verspreid wat vennen. Diep in de bossen, omgeven door heide, berken en naaldbomen. Mysterieuze, ondiepe plassen waar mensenhanden af blijven. Vaak verlanden ze in de tijd. Als uitzondering op de regel zijn er wat wateren waar er wel wat diepte te vinden is, al blijft dat zeer beperkt in vergelijking tot diepe zandafgravingen die langs de snelwegen liggen.

Als kind trok ik met mijn vader in deze bossen rond. Prattenburg, de Amerongse berg, het Leersumse veld. Nesten van haviken optekenen in stafkaarten en deze wekelijks aflopen. Reeën kijken door voor dag en dauw aan de rand van een open vlakte te staan. Uilenballen zoeken en ze thuis uitpluizen. Momenten die je niet vergeet.

Tijdens één van onze zondagmiddagen maken we een tocht langs een moerasachtig gebied, op zoek naar adders die er recent gespot zijn. Bij een groepje wilde orchideeën houden we halt. Pa overweegt er een paar mee te nemen om in zijn paludarium te planten, maar ziet van het plan af. We drinken wat en kijken samen over een gedeelte van een plas die voor ons ligt. Net voordat we willen vertrekken zien we plots het water opbollen, waarna een golf langzaam onze kant op komt. We zeggen niets en staren naar de roering in het oppervlakte, slechts 5 meter van ons vandaan. Het gaat tergend langzaam. Met een flauwe bocht buigt ze naar links, waardoor twee door de zon beschenen vissenlijven zichtbaar worden. Nog zie ik de onberispelijke flanken van twee schubkarpers voor ons voorbij trekken. Vanwege het moeras kunnen we ze niet volgen, waardoor ze langzaam uit het zicht verdwijnen. Gissen over lengtes en gewichten deden we niet. Ze waren daar gewoon. Twee prachtige vissen ergens in een water, diep in de bossen van de Utrechtse heuvelrug.

En zo sta ik hier deze middag, vele jaren later. Het enige verschil met al die jaren terug, is dat pa er niet meer is. Verder is er niets verandert, al lijkt het of het water in mijn gedachten veel groter leek. Noem het hang naar nostalgie, noem het dromen. Iets is er wat me heeft doen besluiten terug te keren naar de herinnering. Zonder hengels, enkel een rugzak met wat proviand, een blikje maïs en wat drijvende kattenbrokken. Ik moet zuinig zijn met mijn water. Anderhalve liter is niet voldoende met deze temperaturen. Ook moet ik niet denken aan mijn schouders die al behoorlijk gloeien. Eind van de ochtend stond ik aan het water, na een half uur lopen. Vanuit een boom kon een gedeelte van de plas goed overzien worden, maar na een paar uur dreef de kramp me er uit. Op wat rietvoorntjes en baarsjes na, waren er geen andere vissen te zien. Nu, halverwege de avond, sta ik weer op de plek van jaren geleden. Wachtend op de schemer om vervolgens naar huis te gaan. Blijven kijken en turen, genieten van deze ongerepte omgeving.

Dan, uit het niets en onverwacht, beweegt er iets groots, vlak voor de kant. Een donkere schim stijgt, krijgt duidelijk omlijnde contouren en blijft onder het oppervlak hangen. Als een heerser op haar troon overziet ze vanuit deze hoek de plas. Eenzaam en toch met zoveel aura dat je enkel kunt toeschouwen hoe deze matriarch haar rijk overziet. Waarschijnlijk is haar partner reeds jaren overleden en wacht ze in eenzaamheid haar einde af. Moet ik nu brokken gaan strooien of maïs? Moet ik terugkeren, gewapend met een hengel om deze machtige schub te belagen? Ik voel me een jager en ben dat ik zekere zin ook, maar op deze avond kan ik enkel eerbiedig afstand nemen. Koude cijfers op een meetlint of unster denigreren deze Mohikaan tot tastbare materie. Soms moet een zinnebeeld blijven wat het is.

Jaar op jaar blijf ik het ven bezoeken. Keer op keer zie ik haar vroeg of laat. Tot een zondagmiddag aan het eind van de zomer dit jaar. Vol verwachting trek ik er weer op uit met dezelfde rugzak op mijn rug. In de afgelopen 5 jaar heb ik geen enkele keer de behoefte gehad om een hengel mee te nemen. Zien was genoeg en gaf stof tot dromen. Als ik onder de bomen loop, waarvan de kruinen in elkaar grijpen, overvalt me een onheilspellend gevoel. Bij het water aangekomen wordt dit versterkt. Het is niet tastbaar, maar toch zo sterk dat je er niet omheen kan. Er mist iets. Die middag zie ik haar niet.

De volgende dag neem ik vrij en ben van dauw tot schemer aan het water. Ik wil er niet aan geloven, maar iets zegt me dat ze er niet meer is. Volgend weekend weer een hele dag. Vol verwachting blijf ik turen en staren. Niets is er dat ook maar enkele reden tot hoop geeft. Zou ze echt weg zijn? De winter niet overleefd?

Met gebogen schouders loop ik terug. Goede tijden gaan voorbij, maar de herinneringen blijven. En daar zwemt ze nog steeds. Die ene schub met haar brede schouders, wachtend op het duister. De hele dag heeft ze loom aan het oppervlak gehangen en nu voelt ze haar lege maag. Haar instincten nemen het over, de honger moet worden gestild. Ze draait haar brede nek en met een paar forse slagen verdwijnt ze in de diepte, zonder benul van tijd en eeuwigheid, haar lot tegemoet.

Alles verloopt in een lagere versnelling. Geen zuchtje wind doet de rieten draaien.

Bekijk ook