Waar de wortels liggen – Willem Barnas
Sommige wateren gaan in je bloed zitten. In dit artikel beschrijft Willem Barnas zijn terugkeer op een Noord Nederlands waterstelsel waar hij zich opnieuw verloor in de pure visserij in een heerlijk decor.
Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Een spreuk die deze tot voor kort compromisloze karpermakker, inmiddels zeer aanspreekt. Op dit moment kan het niet zoals het moet, maar het vissen moet wel. Ik ga iets anders doen, iets gouds van ouds. Net zoals ik dat tussen 1996 en 2002 vol overgave deed. Ik keer na ruim tien jaar terug om te groeien. Om mezelf de weg weer te wijzen, om te zien waar ik hoor. Waar winden waaien en golven rollen. Waar de wortels liggen. Als het glas half leeg is, pak ik wel een kleiner glas.
Overwonnen hindernissen
Geen auto, weinig centen, maar wel een fiets en plenty aas. Van trouwe makkers in moeilijke tijden. Steun zat en aas zat, dus ik doe het gewoon. Het is een opgave, maar ik moet. Bovendien heb ik ook nog maten die me zo nu en dan weleens willen brengen als ik wil overnachten. Gouden gasten die begrijpen wat er in je om gaat en aan je trekt als een magneet. Ze snappen het, omdat ze zelf ook aangetrokken worden, door die zelfde magneet.
Vroeger trapte ik op mijn tweewieler zo tegen alles in richting kanaal, nu ben ik meer dan vijftien jaar verder en gaat het toch stroever. Ik moet er langer aan wennen. Klinkt gek voor een 33-jarige, maar het is meer afzien dan vroeger. Gek. Al ben ik nog zo fit, standaard twee keer per week met volle bepakking voor enkele nachten -tig kilometer heen en -tig kilometer terug fietsen, is met mijn hoofd en ook een beetje mijn lijf, niet meer te doen. Hoewel, alles went, maar toch. Ik heb er een rothekel aan gekregen. Ik blijf er langer moe van. Toch doe ik het. Alleen met dagsessies. Ondanks de blikken, ondanks de waarschijnlijk verbaasde blikken. “Gaat die man verhuizen?”, of “Wat is er toch met buurman aan de hand?”
Maar ik heb een tegenhanger: “Als je wat wilt dan moet je wat.”, zei een gelouterd noorderling me eens. Nu is niet alleen die fietsafstand en die bepakking een hindernis, maar ook de karaktertrekken van het water zelf vormen een niet te onderschatten drempel. Echter die ben ik al voorbij, maar voor de niet door de ruwe wol geverfde ziel, vormen ze een onvoorspelbare, nare hindernis. Je doet het hier niet alleen voor de lol, maar ook omdat je af wilt zien. Bovendien is het ene jaar het andere niet en is er vergeleken met tien jaar geleden veel veranderd. Toch is dit jaar een ouderwets jaar, iets wat ik bij de eerste vangsten al wist. Er zat een oude bekende tussen, een oudje, dat was niet voor niets. Het was alsof hij me weer verwelkomde en me een seintje gaf. Ik herkende een patroon en zag een verband. Als deze vis hier weer kwam, dan moest er toch iets zoals vroeger zijn…
Ik kreeg het vermoeden dat na een goede paai en een hittegolf de vis weleens ouderwets massaal zou kunnen uitzwermen tot in alle hoeken en gaten en dus ook tot in mijn kanaal. Zeker de nomaden. Sterker nog, ze bleken na de paai op plekken te zitten waar ik ze anders zelden zag. Dat betekende voor mij genoeg. Het kanaal moest het doen. Terug naar waar de wortels liggen. Dat kanaal waar ik alleen en met maten al zoveel beleefd en gevangen heb. Dat kanaal dat een ader in mijn keiharde karperbestaan vormt. Ik kan er niet omheen, ook al is het vies hard werken in de letterlijke zin van het woord. Laat mij maar zweten en bloeden en huilen, maar uiteindelijk weer de laatste zijn die lacht…
Aanpassen
Welnu, na de eerste sessie met de blikseminslag in mijn paraplu, waarover al het nodige gezegd is, bleek dat mijn halfoplosbare vismeelknikkers best weleens wat aanpassingen konden ondergaan. Ik was een beetje roestig, nog wat teveel op de instant-toer. De krabben hadden er te weinig moeite mee. Wat ik dus deed lag voor de hand. Zorgen dat de boilie minder snel inwatert, zorgen dat er minder oplost, zorgen dat de boilie duurzamer is.
Het leverpoeder, gistextract, Robin Red en predigested vismeel werd aardig verlaagd (niet eruit gelaten!) en in plaats van een flinke schep maïsmeel, verving ik het gehele aandeel maïsproduct in mijn boilie door polentabloem. Een fijn bloem met tevens lichtelijk hardende eigenschappen. Bovendien voegde ik naast de 120 gram ei-compound (wat een mieters spul), per kilo ook nog eens 25 gram ei-albumine eersteklas toe. De PF-11. De beste, dat is nu eenmaal zo. Zuiverder is er niet. Een procentje meer of minder in de mix, maakt al een merkbaar verschil. Het is zeer prettig spul, geen tweederangs albumine, maar ‘top of the range’.
Dit alles bleek na een eerste proefrolsessie en de test in een glas water, precies goed te zijn. De boilie bleef zelfs na maar twee dagen verzorgd drogen veel langer hard in het water. Zou ik er nog wat droogtijd aan toevoegen, dan zou de op dit moment aanwezige hoeveelheid wolhandkrab er weldegelijk moeite mee krijgen en zo de karper de tijd gunnen het er tussenuit te pikken. Bovendien was de overlast niet van dien aard dat ik echte problemen verwachtte. Ik zat niet in een krabbenhol, al liepen er genoeg van die geschaarde etters rond.
Er moest maar eens een klein weekje deftig gevoerd worden met dit spul om te zien wat het deed. Dat de samenstelling OK was, had ik in 1999 al door, vandaar de keuze voor dit luxe breed-spectrum-aas (ik wil alles vangen kunnen), maar of de samenstelling van nu ook werkelijk hufterkrab-proof zou zijn, moest nog blijken…
Ik besloot verder te gaan waar ik gebleven was. Zelfde stek, geen gram particles (ondanks de maagdelijkheid van het water en het opnieuw opstarten), maar wel grotere boilies. Geen geklooi meer met 14, 18 en 22 mm. knikkertjes. Het werden 22 en 28 mm. boilies only. Elke dag drong ik ze 2,5 tot 3 kilo van deze zeer gepaste boilies op. Ik gokte op een wat hoger gemiddeld gewicht op lange termijn. De praktijk moest dat uitwijzen en dat zou vast niet in één keer zo zijn. Ik zou het wel zien. Op de derde voerdag zag ik net zo mooi en hoopgevend als vroeger een leuke vis op mijn plek rollen… Lachend blies ik wat rook in de wind en stapte op mijn fiets. Voldaan en vol vertrouwen fietste ik door de velden terug. Nog drie dagen en jullie gaan eraan geloven, sneltreinen van de vlakte. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou er een beetverklikker joelen, want dit beeld herkende ik maar al te goed van vroeger. Dit moest wat worden. Zou er wat uit komen? Zou het… Net als toen? Kon ik het nog? Kon ik het nog steeds, net zoals toen?
M’n roofvismaat is zo vriendelijk en begripvol om me weg te brengen met zijn dikke stationcar. De wagen wordt zelfs tot aan de achterdeur het gras op gereden. Het spul ligt er in no-time in en gehuld in T-shirts sturen we de straat uit. Huilend en vol overgave rammen de zes cylinders ons richting kanaal. De raampjes staan open en laten de geur van gemaaid gras binnen. De geur van leven. Het is vistijd, het is hoog vistijd. Zes dagen gevoerd, ladingen doordachte rigs geknoopt, de koeltas royaal gevuld met kwaliteitsknikkers. I’m ready.
Samen sjouwen we mijn spullen richting stek. Het is nog altijd mijn plekje, ik kom hier maar niet weg. Aangekomen op de stek zien we dat het allesbehalve dood is. Het leeft wel redelijk. Snoekbaarzen jagen, voorns spetteren en baarzen doen zich op de ondieptes aan de massaal aanwezige jonge voorns tegoed. Er zitten beste ridders tussen, dertigplus zeker. Zo nu en dan blijft er na een jacht eentje voldaan langs de damwand liggen. Wat zijn ze toch mooi… Echter, hiervoor kom ik niet, ik kom voor mijn karpers.
Ik heb een raar gevoel, het is dubbel. Enerzijds vertrouw ik op de condities en mijn goede voorbereiding die vroeger garant stonden voor lege batterijen, anderzijds zie ik zaken veranderen. Ik heb zo het idee dat er vroeger meer karper zat, het is wat meer werken nu, denk ik. Ik durf er weinig van te zeggen, toch zie en hoor ik de laatste jaren dingen…
Een eindje naast me in het riet zit een feedervisser net tegen de kop van het talud te vissen. Net daar waar ik mijn rechter ergens achter wil positioneren. Ik maak een praatje met de overigens sympathieke rustzoeker. Hij blijft tot een uurtje of negen. Aangezien ik veel tijd heb en hij niet, besluit ik rustig op te bouwen en met het ingooien van mijn 115 grams loden en 15 grams boilies, te wachten tot hij uitgevist is. Laten we een beetje rekening met elkaar houden, nietwaar?
Kalmpjes en helemaal tot rust komend, tuig ik in het hoge gras mijn hengels op. Mijn superstrakke oldskool wereldstokken met ziel. Bijna vier meter lang en 3¼ pond zwaar van testcurve. Ze zijn nodig, ook in de toekomst. Om het zware lood zonder moeite scherp te plaatsen en ook weer snel omhoog te brengen bij het indraaien. Om bergen drijf- en zweefvuil binnen te hijsen en vooral ook, om die bak te pakken of te moeten keren.
Bull’s Eye
Net als vroeger krijg ik de rigs in één klap op hun plek. Ervaring en gevoel tellen nog altijd hard mee. De ene ligt net achter een steil en grillig stuk talud, onderaan dat talud, op een schoon stuk stevige klei. Een gekend plekje, een goed plekje op dit stekje. De andere stok gaat er wat verder in, middenin de geul waar het wat dieper is en waar op de kleibodem een dunne laag slib ligt. Vooral dat verder plaatsen van die rechterstok bleek de eerste twee sessies een goede keuze. Vier van de vijf vissen kwamen juist van die plek. Terug naar de situatie.
De hele avond en begin van de nacht zit ik met buitelende karpers op mijn stek. Het is alsof ze elkaar attenderen op het weer aanwezige feestmaal. “Komt allen, er is genoeg voor iedereen!” Althans, dat denkt deze romanticus en superfantast dan. Tegen enen houdt het fanatieke rollen en draaien op. Nu kan het niet lang meer duren. Ik verwacht snel een beet op de rechter, die in de geul ligt. Toch is het net na half twee de linker (net achter dat steile grillige talud) die in één streep loeihard aftettert. Ik smijt de zomerdeken van me af en grijp mijn pook. Direct spuit een flitsend snelle vis de geul in. Het is direct duidelijk dat dit geen reus is, maar hij doet wel zijn best. Vijf minuten later net ik een typische open water-vis. Een getekend karakter. Kale plekken op z’n flank, een woeste kop met enorme toeter, borstvinnen als vuisten en een vergroeide aarsvin. Het beest haalt net de tachtig en de twintig pond niet. Een superknokker. Aai over de bol en weer zwemmen jij. Mijn ijs is gebroken!
Ik besluit wakker te blijven zolang als ik kan, want ik wil erbij zijn als het los gaat en bovendien wordt er door de krab ook aardig aan het aas gepulkt waardoor ik mezelf verplicht zie om de vier uur en zeker na een felle aanval op de haakboilie (die ik door het schuifloodsysteem en de strakke lijn perfect registreer) te controleren, dan wil ik de rig en het aas zien. Het moet wel goed zitten daar onder water. Toch blijkt dat de karper de boilies weet te vinden en te pakken krijgt. De haakboilie van de net niet twintiger van zonet, bleek licht beschadigd te zijn.
Toch pikken ze hem er zo tussenuit, zolang die etters met scharen er maar teveel moeite mee hebben en niet massaal aanwezig en/of actief zijn. Langer gedroogd groter aas, dat minder oplosbaar is, met een tikkie PF-11 extra en een fijnere structuur… Het aas blijkt echt beter te zijn zo. Praktisch geschikter. Beter aangepast.
Finale
Direct na de vangst van de eerste vis voer ik een ruime kilo knikkers bij, maar ondanks een zo nu en dan nog rollende vis, krijg ik tot kwart voor vijf geen beet meer. Tót kwart voor vijf, want dan begint de finale en blijkt dat mijn voeren weldegelijk geholpen heeft. Het was alleen even wachten op de echte aastijd of moment van passeren. Het moment dat ze aan tafel zouden schuiven.
In vijf uur tijd krijg ik vijf beten die me uiteindelijk ook vijf vissen opleveren. Na elke beet voer ik verspreid een halve kilo boilies bij en het loopt even lekker door. Het werkt! Tussen de vijf vissen zitten drie kleintjes en twee uit dezelfde twintigplus-club waarvan er eentje op de foto mag. Het is een plaat van een vis en Ries (die op de koffie komt) schiet foto’s, ik laat hem mooi zijn gang gaan. Zelf karpervisser zijnde, weet hij wat fraai oogt en gevoel heeft hij genoeg. Er zitten dan ook goede beelden bij.
Het is een typische vis van hier, lang en breed, niet enorm, maar wel groots van verschijning. ’t Is een bronzen spoorbiels waar ik lyrisch van wordt. Ik houd van die puntgave bruine schubberts uit de oneindigheid. God weet waar ze geweest zijn en waar ze heen gaan. God weet hoeveel kilometer ze er al op hebben zitten en God weet wat ze hebben moeten trotseren om te worden wie ze zijn. Nomadische bikkels, die niet warm of koud worden van een beetje woest water. Ik vind dat zo verschrikkelijk fascinerend, ook al kan een mooie putvis een plaatje zijn, met karakter en een eigen blik in de ogen, die bronzen spoorbielzen van de vlakte zijn voor mij tien putvissen in één klap. Met alle waardering en zonder ook maar iets of iemand af te zeiken, want ik viste zelf ook jaren op elke put en plas die me boeien kon, op zoek naar die karaktertjes. Ik heb een niet aflatend respect voor de eindeloze onvermoeibare zwervers van het grote open water. Ze kijken niet op van een kilometertje meer of minder zwemmen, i.p.v. dat de voor handen zijnde hectares ze beperken te gaan waar ze kunnen. Als ze willen zijn ze weg en dat was precies wat er gebeurde na die bronzen spoorbiels…
Sudden Death
We zitten hier met sluizen… Van die schuiven die zo nu en dan opengetrokken worden en waar dan ontelbaar veel kubieke meters water doorheen donderen. Het gaat dan stromen en een lieflijk ogend kanaal verandert dan al snel in een stevige troebele stroom, vol ellende.
De bronzen spoorbiels zwemt nog maar net weer en het begint te piepen. Op beide hengels. Ik controleer de lijnen en die blijken verder naar rechts te staan dan ze aanvankelijk stonden. Nee hè… Niet nu. Als een malle vis ik twee zwaardere loden op uit de loodbak, draai binnen, maar zelfs dat kost moeite. De hele lengte uitstaande lijn is al voorzien van slingers bende. Draderig dood bodemspul wat zich als klimop vastzet aan mijn hoofdlijn. Het loopt zelfs bijna vast in het topoog. Een zootje is het.
Schoonmaken, loden vervangen, tien meter stroomopwaarts bijvoeren en weer verder vissen, met de toppen nog verder omhoog. Dat lukt prima. Wat niet meer lukt is vis vangen. Het duurt een eeuwigheid voor ik nog een beet weet te forceren, om precies te zijn tot half twee de volgende nacht (meer dan een half etmaal later dus) en daarna is het echt over. De vis is pleite. M’n vismaat staat klaar en pikt me op. Hoe op een zo succesvolle eerste helft een doodse tweede kan volgen. Niet getreurd. Zeven vissen is raak, bull’s eye welteverstaan en, ik heb een eerste spoorbielsje. Een hard bevochten grootwatervis.
Na grijs komt goud
Ik voer door, dagelijks bijna, met enkele kilo’s per keer. Ik geloof in een enorme opsteker, een beloning voor de inmiddels enkele honderden kilometers op de fiets, voor al het rollen in de keuken, ook al gaat dat gesmeerd met mijn makker en zijn mega luchtspuit en mijn super compressor, een prachtcadeau van vriend Mitsz. Steun voor een verstokte zelfdraaier. Mooi vind ik dat.
Op een buitengewoon mistige ochtend vertrek ik doordeweeks om half vier op de fiets richting kanaal. Zonder licht zie ik meer dan met mijn hoofdlamp aan, zo mistig is het. Het licht veroorzaakt een witte gevel, waar ik telkens tegenaan lijk te fietsen. In het duister kan ik de witte strepen op het wegdek volgen. Af en toe kijk ik achter me, maar er is geen zot op dit uur. Ik fiets de volle rit zonder een kip tegen te komen. Bezweet kom ik aan en na drie vissen kom ik ook weer bezweet thuis. Drie kleintjes. Wat is dit toch? Waar is die kanaalbak? Doe ik iets verkeerd. Zit ze er niet. Ries had toch echt een beer verspeeld, een tijdje terug… Ze moet er zijn, ze zal er zijn. Doorvoeren en de omstandigheden in de gaten houden. Opportunistisch zijn en gaan als het weer moet. Als het roept.
Een paar dagen later móet ik gaan. Windfinder.com alarmeert! Bewolking, geen neerslag, een aantrekkende west-noordwester en een piepklein dalletje in de luchtdruk. Ik weet genoeg. Ik weet dit nog van vroeger. Bewolking en harde W-NW-wind in de zomer betekenen kassa. Het zijn de omstandigheden voor een dikzak. Ries wil me brengen voor een nachtsessie. Ik moet er nu bij zijn.
Verwacht het onverwachte
Een woordcombinatie die ik de laatste tijd combineer met mijn zenuwen. Mijn oncontroleerbare nervositeit en drang naar een bak van een wildwaterschub. Waar blijft ze. Ik ben al 15 vissen verder en voer me een slag in de rondte. Waar blijft die eerste dikke twintiger of misschien zelfs lage dertiger (een beste vis voor dit stuk water – laat ik daar heel duidelijk en eerlijk in zijn)? Waar zwemt ze…? Nee Willem, geen vragen, maar die spreuk. Windfinder aan en kijken of het zo blijft.
Het wordt bevestigd. Ries en z’n broer zeggen dat ik op goud zit, ik heb het zelfs al durven voorspellen, maar toch. Je kunt op je bek gaan. Vroeger was het echter zo en dit is een ouderwets kanaaljaar. Toch is er die spreuk, die simpele spreuk. Ik moet hem hanteren om mijn verwachtingen onder controle te houden. Het is ongelooflijk hoe ik het verband zie, de patronen, het kruispunt der factoren, een piekmoment, een karperspits.
Drie uur. Ries rijdt voor en we proppen het spul in de wagen. Een half uur later zijn we er. Ries blijft even en rookt roker na roker. Ik tuig op, beaas en gooi in, maar tijdens het eerste bijvoeren met de voerschep, loopt de linkerstok al af. Het is Lucs plop-plop-plop…
M’n maat staat te stuiteren in het gras. Prachtig vindt hij het en na wat gewaardeerde assistentie van zijn kant, retourneer ik het schubje van een pond of twaalf, dertien. Ga jij maar groeien, brutaaltje. Ik wil je mama, nee, je oma. Ries vertrekt en verwacht meer. Ik ook, maar goed. Ik temper mezelf. Niets denken. Doen. Koffie, eerst koffie. Krijg ik de kans niet eens voor, weer een beet. Pond of negentien dit keer. Mooie vis met kleine kop, kleine staart en relatief veel body. Potentie genoeg hier. Fotootje omdat je zo fraai gebouwd bent en weer zwemmen zus. Roep oma nou maar…
Tot net voor één uur ’s nachts volgen er om de twee uur nog twee vissen, maar dan gebeurt er heel iets anders. Ik slaap net een uurtje als zonder enige voorteken de rechter, midden in de vaargeul er als een intercity vandoor raast. De DXR houdt het net bij en ik hoor de lijn werkelijk van de molen stromen. Met de lieslaarzen op half zeven hinkel ik naar de stok en trek me vast. Voor het eerst in twintig aanbeten buigt mijn stok tot aan het startoog en daar voorbij (13 feet 3¼ lbs. weet u nog?). Ik rem de lange trage run. Het maatje vier begraaft zich in een muil. Ik tril. Verdomme, ik tril. Lieslaarzen omhoog, anderen lijnen plat en hijsen. Dit is de vis waar ik voor kom. Dit is oma. Mijn hoofdlampje zet ik zachtjes aan. Ik moet wat licht hebben, het is aarde- aardedonker. Waar is ze? Shit, vast. Los, zwemmen, weer vast. Dit gaat fout met al die mossels! Nee, weer los en zwemmen, traag, diep, zonder kolk, dan ineens duikt ze de kant in, maar ik heb bijna vier meter carbon en weet haar uit het riet te houden. Oei wat ben ik blij met die lange pook. Mijn lamp doet haar schrikken, een kolk als een maalstroom volgt. Boos, woest. Dat klinkt zwaar, dit is geen twintiger.
De volgende keer dat je bovenkomt heb ik je meid, ik pak je. De hoofdlamp gaat uit, ik doe het wel op gevoel en op reflectie, op schittering. Nee toch niet, of wel, zachtjes? Nee, niet. Geen risico’s, ook al zit die haak vast als een huis nu. Rustig aan en concentreren op een schim in een rimpeling. Daar komt ze, haar bek raakt het spreiderblok. Ik voel het. Hijsen Barnas, nu! Ze moet er boven liggen. Ze lag erboven. Weer explodeert het, ik voel haar trekken aan de steel van het net. Ze is van mij. Een hoge flank vult het net, een dikke rug die over gaat in een dikke korte staartwortel. Ongedacht! Onverwacht! Nonchalant til ik met één arm het opgerolde net uit de oever (al snel worden het er twee)… Nieuw kanaal-PR! Ruim de dertig voorbij! Ruim! Ik graai een XL bewaarzak uit de tas, maak ‘m nat en vul hem. Ik hang de vis even weg op een meter water met schone kleibodem, in het ongetwijfeld zeer zuurstofrijke water. Het kan, even, tot het eerste licht. Ze ligt goed.
Het regent dopamine. Wat? Het gutst. Ik bal mijn vuisten richting vlakte. Ik heb een beer. Emoties stromen… Wat dit voor mij betekent is niet te verwoorden.
Karperroes
Om het half uur check ik haar, geen gekloot met die vis. Als ze gek doet gaat ze zwemmen, dan maar geen foto’s. Maar na een half uur ligt ze diep en hapt ze rustig. Kieuwen bewegen ritmisch. Dit komt helemaal in orde. Geen punt met jou. God wat een weelde, weer die knijpoogjes en gebalde schuddende vuisten onder een paraplu diep in de nacht in west zes.
Zestien jaar na mijn allereerste dertiger hier, pak ik nu een nieuw persoonlijk record voor dit water. Hier kan niks tegenop. Ik rook als een schoorsteen en drink in een uur een kan koffie leeg. Ik wil niet meer slapen, het mag niet, het moet niet. Ik moet die vis in de gaten houden tot het licht begint te worden. De zonsopkomst lijkt een eeuwigheid te duren, ik ijsbeer over de stek. En maar roken. Beten blijven uit. Jammer dan. Ik heb al zo ongelooflijk beet gehad… Een dikke dikke spoorbiels. Eindelijk.
Dan heb ik net genoeg licht en draai de stokken eruit. Nu zeker geen beet, ze moet even alle aandacht krijgen die ze verdient. Ik heb geen zin in een beet tijdens het torsen van dit karperbeest en ik heb ook geen zin om deze schone nog langer gevangen te houden. Camera op statief, proefopnamen maken, flitser instellen… Flitsen moet sowieso, maar ik wil een klein beetje omgevingslicht en geen zwart op de achtergrond. Puur praktisch en esthetisch. Na achttien interval-opnamen in drie minuten is ze weer weg, met één klap met de staart. De met schuim getooide golven in. “Tot nooit meer meis. Tot nooit meer.”
En daar zit je dan, Verheerlijkt, vol zalige stofjes, helemaal in de war. Daar was ze dan. De onverwachte. Helemaal de sigaar. Het wil maar niet bezinken, het borrelt maar door. Ik schud met mijn hoofd, maar het stopt niet. Het spuit uit mijn oren. Karperroes… Stoned op slijm.
M’n maten die me hielpen draaien en me brachten zien me tijdens het inpakken nog een mooie midtwintiger vangen, toch nog, op de valreep. Weer schiet Ries wilde foto’s. Mooi om zoiets te kunnen delen, mooi om die bekkies te zien glunderen en het klappen op je schouder te voelen. Mooi, machtig mooi. Karpervissen…
Alles stinkt. Perfect! Thuis volgt koffie, ik val haast om. Wat een sessie. Ik wist het, maar toch niet helemaal en da’s zo mooi. Inderdaad Arjen Kempen, het is de schoonheid van de onzekerheid. Je had gelijk. Ik wilde en kon je toen niet geloven, maar ik begin te snappen wat je bedoelde. Onzekerheid is mooi, onzekerheid schept verrassingen.
Go catch the moment,
Willem Barnas
Willem maakt met veel enthousiasme gebruik van de producten van MTC Baits.
Klik op de afbeelding om naar de website van MTC te gaan.
























